panorama

Een stekende snijder (1)

 

Dit artikel is eerder in druk verschenen in De Archiefvriend

Op 23 juni van het jaar 1795 in de vroege ochtend nam Juan Pedro Andries alias Bastiaan het besluit, dat hij die dag een einde zou maken aan het getreiter door zijn ex-bijzit Phelipa.

Juan was 64 jaar, slaaf van Gabriel van David da Costa Gomez en kleermaker van beroep.
Zo'n 20 jaar geleden was hij, met toestemming van zijn meester, in de Rooms Katholieke kerk gehuwd met Mariana van Granbeeuw.
Zoals toen ook al gebeurde, had Jan op zeker moment wat afwisseling gezocht en aangepapt met Phelipa.

Zijn vrouw Mariana bleef op haar tuintje wonen en Jan trok richting stad, waar hij de kost verdiende als snijder. In de stad woonde ook zijn nieuwe vriendin Phelipa. Zij was een slavin van de weduwe David Henriquez en woonde bij haar meesteres in.
Aanvankelijk was alles koek en ei en Juan begon al vroeg hun kinderen de kneepjes van het kleermakersvak bij te brengen.

Na ongeveer drie jaar kwam er een ongewild einde aan hun gelukkig samenzijn. Annetje Henriquez, dochter van weduwe David Henriquez, kreeg kinderen en had een min nodig.

Daarvoor deed zij een beroep op Phelipa. Het gevolg was, dat Jan zijn Phelipa hoogstens overdag een enkele keer te zien kreeg. Vier jaar lang was Phelipa de min voor de kinderen Henriquez.

Daarna kwam Phelipa met veel lieve woorden weer terug bij de vader van haar eigen kinderen. Echter haar houding veranderde al snel. Volgens Juan had Phelipa in de laatste twee jaar nog geen vier nachten bij hem thuis geslapen. Bovendien had Juan ook gemerkt dat haar liefde voor hem erg bekoeld was. Nog erger zelfs: hij begon een zekere minachting te bespeuren en vaak dreef zij de spot met hem.

Wanneer hij overdag in de stad was en Phelipa wilde opzoeken in het huis van haar meesteres, was zij nooit thuis. Daarom was hij haar een paar dagen geleden 's avonds na het donker gaan opzoeken.
Ze was naar buiten gekomen en had hem om wat tabak gevraagd. Omdat hij die niet bij zich had, was hij voor 5 cent wat tabak voor haar gaan kopen. Zij zei hem om nog even op haar te wachten. Dat even werden uren en uiteindelijk was hij voor het huis in slaapgevallen.

Toen hij 's morgens wakker werd, was hij zo kwaad geweest dat hij wat kleren van Phelipa, die hij zelf pas voor haar had gekocht, uit het huis mee had genomen en in zijn winkel opgesloten.
Phelipa kwam hem daarop calangeren en uitschelden voor alles wat lelijk is. Zelfs noemde zij hem moordenaar. Jan zag nog maar een uitweg uit zijn verdriet.

Op de 23e stak hij 's morgens zijn kleermakersmes in zijn zak en nam ook nog een groot mes mee, waarvoor hij niet eens een schede had. Bevangen door verdriet- en wraakgevoelens liet hij onderweg naar de stad zijn mes zien aan de blanke Cornelis Berch en vertelde hem, dat hij daarmee een moord ging doen.
Bij het huis van Phelipa gekomen trof hij haar weer niet thuis. Zij had die nacht geslapen in het huis van Elias Penzo. Haar afwezigheid maakte Juans razernij nog groter.
Tot Phelipa's ongeluk liep zij hem even later, voor het huis van de jood Valencia, toch tegen het lijf. Juan, die nu helemaal buiten zinnen was, pakte haar beet, gooide haar op de grond en begon als een razende te steken terwijl hij riep: "Neemt nu, neemt nu." (vertaling uit de landspraak door de tolk Molina).
Dat zij het er levend van afbracht, had Phelipa te danken aan twee passerende leden van de militaire wacht, die Jan het mes afnamen. Jan zelf wist te ontsnappen en rende via de Stenen Stadspoort de stad uit. Daar werd hij bij de nieuwe fortresse overmeesterd door enige joden, aan de dienaren van de Justitie overgeleverd en naar het fiscalaat gebracht.
Phelipa werd hevig bloedend Fort Amsterdam binnen gedragen en daar verzorgd door de chirurgijn-major Schüler. Van de negen steken bleek er slechts één ernstig te zijn. (zie bijlage)
Nadat fiscaal Pieter van Teylingen van het gebeurde op de hoogte was gebracht vroeg deze aan de gouverneur om toestemming voor een judicieel verhoor van de verdachte. Die kreeg hij, met aanwijzing van de raadsleden B.A. Cancryn en Daniel Creefts als commissarissen van de dingtalen.

Juan Pedro Andries alias Bastiaan, hier geboren, van competente ouderdom en Rooms Katholiek bekende meteen wat hij gedaan had Hij vertelde echter ook, dat hij op het moment van het misdrijf buiten zinnen was en niet wist wat hij deed.
En dat hij tot dit vervloekte voornemen was gekomen, doordat die negerin hem zo gecalangeerd en bespot had. Eigenlijk had hij haar niet willen vermoorden.

Daarop vroegen de commissarissen hem opnieuw of hij niet moest bekennen dat hij de negerin wilde vermoorden. Hij had immers zijn bloeddorstig voornemen doen blijken door haar tot negen maal op verschillende plaatsen te steken. En of hij niet moest toegeven dat het wel "een zonderlinge bestiering van God is, zo geen van die 9 wonden dodelijk mocht zijn?"
Ook vroegen ze hem: "of hij niet moet belijden en erkennen dat zo een moorddadig stuk als door hem gedetineerde is bedreven, rechtvaardig den dood van hem verdiend?"

Juan roept daarop God aan als getuige, dat hij die negerin niet had willen vermoorden. Hij erkent kwaad gedaan te hebben, vraagt vergiffenis van de rechter, maar zegt ook dat, hij niet weet hoe hij tot zijn daad is gekomen. Hij bekent berouw te hebben en verzoekt nogmaals om vergiffenis "nademaal hij niet bij kennis was." De fiscaal liet op 16 juli de blanke Albert Berch verhoren.
Berch, op Curaçao geboren, van competente ouderdom en gereformeerd, verklaarde onder ede, dat hij Juan wel kende als kleermaker, maar het verhaal van het hem getoonde mes zou niet waar zijn. Wel had hij bij gerucht achteraf van de steekpartij gehoord.
Door zijn beëdigde verklaring kon de fiscaal, die toch wel met Juan te doen had, het "met voorbedachte raden" laten vervallen.

Op diezelfde dag werd ook de gekwetste Phelipa ondervraagd.
Al eerder, twee dagen na het gebeuren, was de onderschout Jan Rootjes, zich op de hoogte gaan stellen van de toestand van Phelipa. Hij trof haar toen thuis aan terwijl ze heel genoeglijk een pijp tabak zat te roken. Voor het verhoor liet Phelipa zich, voorzien van een fles wijn, in een draagstoel naar de raadskamer brengen. (al die trappen op!) De wijn was voor het geval zij "flauw wierd".
De heren commissarissen kregen al snel de indruk dat zij zich erg aanstelde. Naar hun zeggen: "bemerkten ze in haar een gesignaleerde geveynsdheid om quam suis niet te kunnen gaan."

Voor alle zekerheid werd chirurgijn Schüler erbij geroepen. Ook hij had het toneelspel van Phelipa meteen door. Hij verklaarde, dat de enigste gevaarlijke verwonding al weer buiten gevaar was. De overige vleeswonden beletten haar helemaal niet om te "voetteren". Waarschijnlijk speelde zij dit spelletje in de hoop, dat ze hiermee haar aanvaller een zwaardere straf kon bezorgen.

Gelukkig voor Juan waren er verschillende inwoners van de kolonie die hem goed kenden en medelijden met hem hadden. Op 17 juli leverden zij bij de fiscaal een certificaat in ten voordele van Juan. Zij verklaarden uit liefde der waarheid en ter requisitie van Bastiaan Pieter, neger slaaf van Gabriel van David da Costa Gomez, dat ze gemelde Bastiaan Pieter in de dagelijkse omgang kenden en moesten toegeven, dat hij al enige jaren niet meer helemaal bij zijn positieven was en eigenlijk een doodgoed mens was.
Het certificaat was ondertekend door:
Bastiaan Pieter, kapitein der vrijnegers,
Manuel Monsanto, commandant der vrijnegers,
Pieter Jan Boos, luitenant der vrijnegers,
Barthel Rijnders, Jacob Franken, Jan Gaspaar, Bernardus Pietersz en Matias Toijzo.

Op 20 juli had de fiscaal de zaak rond en leverde zijn "Criminele Eysch en Conclusie" contra de gedetineerde neger Juan Pedro Andries alias Bastiaan, slaaf van Gabriel van David da Costa Gomez, in bij de Raad.

Hij stelde daarin dat, ofschoon de daad zeer strafbaar is, er wel verzachtende omstandigheden waren. Zo zou de gekwetste negerin veel aanleiding hebben gegeven door de gedetineerde "te tergen en tot jalouzy te verwekken". Ook hadden verschillende personen verklaard, dat de verdachte "somtijds lunagtig" was. Zelf had hij gezien, dat toen de verdachte bij hem op het fiscalaat werd gebracht, hij zodanig reageerde en wild van gezicht scheen, alsof hij niet bij zinnen was. Daarbij was er zeker geen sprake van overmatig drankgebruik.
Samenvatend stelde de fiscaal voor, om Juan Pedro Andries alias Bastian door twee dienaren van de justitie naar de plaats te brengen waar gewoonlijk de criminele justitie plaatsvindt. Daar moest de scherprechter hem door twee suppoosten aan een speciale paal laten vastbinden en geselen met roeden. Vervolgens moest hij ten eeuwigen dage verbannen worden van Curaçao en onderhorigheden en ook veroordeeld worden tot het betalen van de kosten van de justitie en die van de chirurgijn. Als hij niet kon betalen, mocht hij publiekelijk verkocht worden en onkosten uit de opbrengst worden genomen.
Een andere mogelijkheid was, dat zijn meester hem voor eigen rekening verkocht en uit de opbrengst de kosten vergoedde.

Maar welke keuze ook gemaakt werd, hij bleef in de gevangenis tot het moment dat hij door dienaren van de justitie ilico aan boord van een vaartuig zou worden gebracht.
De fiscaal liet het overigens aan de gouverneur en zijn raden over om deze eis in goede justitie te verzwaren of te verlichten op grond van de genoemde omstandigheden en de hoge leeftijd van de gedetineerde.

De raad vonniste daarop, dat gezien de naar voren gebrachte omstandigheden, de gedetineerde ontheven werd van enige corporele straf, maar wel veroordeeld in de kosten van justitie en geneesheer, gevolgd door een eeuwige verbanning van het eiland.
Phelipa zal op deze voor haar goede afloop wel een extra pijpje gerookt hebben met een wijntje erbij.


Bijlage:      gedeeltelijk verslag van chirurgijn-mayor J.C. Schüler.

"….een wond aan de regter zeijde van t hooft in de huijd,
een ander in de booven buijk op de maag door gaande in de holligheid van de buijk en twee duijm lang, gaande door de spieren,
nog twee andere in de articulatie van de s linker arm van de elleboog, ijder wond 2/4 duijm lang, en diep tot in de spieren,
en in de hand twee kleijne wondjes,
aan de regter deij, aan de binne kant, een wond, lang twee en een halve duijm, diep tot in de spieren, aan deselvs buijten kant nog twee kleijne wonde ider een duijm lang, en diep, in de huijd….
zijn alle de wonden niet doodelijk, maar kunnen per accidend doodelijk woorden."
 
 
Noot: (1) OAC 121