Huwelijken zonder waarde

Door Els Langenfeld

 

Dit artikel is eerder in druk verschenen in De Archiefvriend van maart 2006.

 

Tot ver in de 18e eeuw bestond alleen het kerkelijk huwelijk. Een dergelijke verbintenis tussen man en vrouw was in deze vorm onder de Afrikaanse bevolking onbekend. Omdat de Gereformeerde en Joodse gemeenten zich niet bekommerden om de zielenzorg van de slaven, bleef het huwelijk een 'blanke' instelling. Alleen rondreizende Spaanse priesters probeerden de zwarte bevolking te kerstenen. Het aantal gelovigen dat zowel in naam als in daad het Katholieke geloof aannam en daarmee ook een kerkelijk huwelijk aangingen, was gering. Toch werden er in het midden van de 18e eeuw al kerkelijke huwelijken afgesloten tussen slaven onderling en slaven met vrije lieden.[i]  
Er is nogal wat verwarring over de vraag of de slaven in de 18e eeuw wel of niet mochten trouwen. ,,Aan het einde van de 18e eeuw is bijvoorbeeld meermalen onder strafbedreiging aan rooms-katholieke geestelijken verboden om slaven gelegenheid te geven om te trouwen", verklaart prof. R.A. Römer.[ii]. ,,De fiscaal Van Teijlingen maakt nog op het eind van de 18e eeuw duidelijk dat met dit verbod niet te spotten viel", aldus A.J.M. Kunst.[iii]  

Deze uitspraken staan haaks op een plakkaat van 19 april 1785, waarin Van Teijlingen de roomse priesters Th. Brouwer en J. Schenk liet weten dat zij slaven, slavinnen of vrije kleurlingen alleen mochten trouwen wanneer zij in het bezit waren van een trouwbrief van de secretaris.[iv] In 1753 was in het trouwreglement bepaald dat 'geen van de Roomsche geestelijkheid of van enige sekten zo ze moge genaamd zijn, zullen ondervinden iemand in ondertrouw op te nemen of te hertrouwen'.[v]
 
Wie wilde trouwen, moest naar het stadhuis komen. Deze plechtigheid kostte 50 peso’s, een fors bedrag voor die tijd. Aan deze wet werd niet al te streng de hand gehouden, maar de fiscaal Van Teijlingen liet kort na zijn aantreden weten dat de wet weer naar de letter nageleefd moest worden.[vi]
Het aantal trouwbrieven dat aan het begin van de 19e eeuw werd uitgegeven, ligt op 10 tot 15 per jaar. Het gaat daarbij voornamelijk om personen uit welgestelde families, hoewel er ook enkele kleurlingen op voorkomen. Zoals de vrijneger Juan Augustin Anthoon, die in 1803 trouwde met de vrije negerin Luciana Angelista don Carlo, en de kapitein van de vrije negers Pieter Jan Boos met de negerin Juanna Martha. Arme blanken trouwden, net als de meeste vrije lieden en de slaven, dikwijls alleen voor de kerk. Rond 1840 was in de stad nog geen 30 procent van het volwassen deel van de stadsbevolking getrouwd; de buitendistricten telden elk slechts een handjevol gehuwde mannen en vrouwen.    

Tekst van een trouwbrief anno 1806:
‘Naar de Proclamatie van drie agter een volgende zondags gebooden, alhier van de Puije dezes Casteels van weegens de Secretarissen Provisioneel Gerrit Specht en David Gaerste op den 2den dezes loopende maand voor de eerste maal, den 9den daaraan volgende voor de tweede maal, en op den 16 derzelve maand voor de derde en laatste maal afgekondigd, zijn op heden door den Ed. Achtb. Raad, in den huwelijksten staat gesolemniseerd ende bewettigd, de navolgende persoonen, naamlijk: ..’  

sta rosa kerk en geb 
Aan het einde van de 18e eeuw werd in het moederland het burgerlijk huwelijk ingevoerd. Slaven konden geen burgerlijk huwelijk aangaan, omdat zij onder het zakenrecht vielen en niet onder het personenrecht. Zij konden immers worden verkocht of verhypothekeerd. Pater J. Stöppel, die in 1817 naar Curaçao kwam, pleitte ervoor de slaven toe te staan een wettelijk huwelijk aan te gaan. Dit voorstel werd afgewezen, omdat 'de onbeschaafdheid en ruwe zeden der slaven zooveel bezwaarnissen opleeveren tegen het bevorderen van het huwelijk onder hen, dat wij het als een moeilijke en bijna onmogelijke zaak moeten beschouwen.'[vii]  
Op Curaçao werd in 1830 een burgerlijke stand ingevoerd. Het burgerlijk huwelijk werd het enige door de wet erkende huwelijk. Ook was het verboden een kerkelijk huwelijk te sluiten vóórdat het burgerlijk huwelijk was voltrokken.[viii] Overigens werd in de West-Indische kolonies niet al te streng de hand gehouden aan dit verbod. Onder gouverneur-generaal J. van den Bosch kregen de slaven in 1828 de vrijheid om een huwelijk te sluiten volgens kerkelijke wetgeving en zonder civielrechtelijke gevolgen. Vanaf 1844 mochten zij ook met vrije personen kerkelijk trouwen.[ix] Deze huwelijken werden 'matrimonia clandestina' genoemd: clandestiene huwelijken omdat zij in strijd waren met de wet. Zij hadden civielrechtelijk geen waarde en werden niet ingeschreven in de burgerlijke stand, maar wel in de kerkelijke huwelijksregisters.  
Met de afschaffing van de slavernij verviel de regel, dat slaven onderling alleen een kerkelijk huwelijk mochten aangaan en konden de ex-slaven ook voor de wet trouwen.[x] De districtsmeesters, als hulpambtenaren van de burgerlijke stand, hadden voorschriften en de benodigde formulieren ontvangen.
Op het platteland werd in de eerste tijd bijna geen huwelijk voltrokken of er vielen meerdere kinderen te erkennen, soms van verschillende natuurlijke vaders.[xi]  
Om bigamie te voorkomen, moesten de twee huwelijksafkondigingen plaatsvinden in zowel het district waarin de aanstaande echtgenoten woonden als in het stadsdistrict.[xii]
De huwelijksaankondiging kostte twee gulden, maar wie dit niet kon betalen, kon met een bewijs van onvermogen kosteloos trouwen.[xiii]  
Het is twijfelachtig of de slaven het niet mogen aangaan van een burgerlijk huwelijk als een onrecht hebben ervaren. Zij lieten in ieder geval niet massaal de kerkelijke verbintenis wettigen. Het huwelijk was immers een 'blanke' instelling. In het eerste jaar na de emancipatie werden in het tweede district, waar 1.200 slaven hun vrijheid kregen, maar twee wettige huwelijken gesloten, verklaarde districtsmeester Ferguson.[xiv]  Een jaar na de emancipatie waren in het 5e district pas 12 huwelijken voltrokken, waarbij 25 kinderen werden erkend.[xv]  

Een belangrijk aspect van het wettig of burgerlijk huwelijk - het erfrecht -, was voor hen van weinig waarde, omdat zij niets bezaten. Verder had meneer pastoor hen jarenlang voorgehouden dat het kerkelijk huwelijk het enige ware huwelijk was.  
Ook de geestelijken hadden moeite het roer 180 graden om te gooien, blijkt uit een brief van de procureur-generaal uit 1864:  
,,De tijdens het bestaan der slavernij gegolden hebbende regel dat tussen de slaven onderling, alleen kerkelijk huwelijk bestaanbaar was, vervallen zijnde door de vrijmaking, zoodat als nu de algemeene wet te dien aanzien gelden moet, en het zoowel uit het oogpunt der zedelijkheid als tot bevestiging van den maat-schappelijken band, alleszins wenschelijk is dat het concubinaat worde tegen-gegaan, en zoveel mogelijk, onder de gewezen slaven en slavinnen wettelijke huwelijken gesloten worden, zoo heb ik desweges een onderhoud gehad met de hooge geestelijkheid den RC kerk alhier te lande.  
Met genoegen heb ik daar gelijke bedoelingen aangetroffen en het gevolg van het onderhoud was dat Zijne Hoog Eerwaarde de bisschop, de onder-scheiden geestelijken in de buiten-districten zal aansporen om in de voorkomende gevallen, de leden hunner gemeente, die een huwelijk wenschen aan te gaan, vooral te verwijzen aan den districtscommissaris van hun district. Vermits echter bij de meesten het voorwendsel of vooroordeel bestaat, dat zij, om een huwelijk te sluiten, van behoorlijke kleeding moeten zijn voorzien, en hun de gelden daartoe ontbreken, zoo inviteer ik U Edel Gestrenge op deze belangrijke aangelegenheid uwe aandacht te willen vestigen, vooral ook om de wijze, de plaats en de tijd van huwelijks-voltrekking zoo gemakkelijk mogelijk te stellen, en kan het zijn in overleg met de RC geestelijke in uw district zoodanig dat onmiddellijk na den afloop der wettelijke formaliteiten, de gehuwden ook kerkelijk verbonden kunnen worden." [xvi]  

In juni 1866 hoorde J.F. Quast Pz., districtsmeester van het 2e district, het gerucht dat wachter Arikus Girigorie en Paulonia Martha Berthrand de avond vóór het sluiten van hun burgerlijk huwelijk op de 14e van die maand waren getrouwd in de kerk van Santa Rosa. Omdat de bron van het gerucht niet betrouwbaar was, stelde de districtsmeester in eerste instantie geen onderzoek in.  
Op 16 juli ontving hij een geheim schrijven van gouverneur De Rouville met de opdracht na te gaan of de RK-geestelijken in zijn district zich wel voldoende inspanden om het burgerlijk huwelijk onder hun gemeenteleden te stimuleren en of zij, voorafgaand aan het inzegenen van een kerkelijk huwelijk, wel controleerde of het burgerlijk huwelijk al was voltrokken. Ook waren er geruchten dat geestelijken vanaf de kansel opruiende toespraken hielden 'die zouden kunnen strekken om wanorde te stichten, althans de goede gezindheid tusschen de ingezetenen dezer kolonie, vooral tusschen meesters en bedienden, te verstoren'.[xvii]  
Districtsmeester Quast stelde alsnog een onderzoek in naar het gerucht. Hij deed dit, door na het sluiten van de burgerlijke huwelijken tussen Felipe Fabias met Martina Ocalia op de 4e en dat van Anthony Leander met Maria Nicasia op de 18e juli, hen te vragen of 'zij nu naar de Kerk gingen op de kerkelijke inzegening te erlangen'. Daarop werd door beide echtparen bevestigend geantwoord. De districtsmeester zag daarna geen reden voor verder onderzoek. Mochten de geestelijken hun parochianen voorhouden 'dat alleen het kerkelijk het ware huwelijk in zich bevat' en aansporen alleen het kerkelijk huwelijk aan te gaan, dan slaagden zij daar kennelijk niet in, gezien het aantal burgerlijke huwelijken dat in zijn district werden gesloten, zo antwoordde hij de gouverneur.[xviii]  
Een probleem was, dat de ex-slaven vaak de verplichte geboorteakten niet konden overleggen wanneer zij wilden trouwen. Daarom werd bepaald een verklaring van twee getuigen voldoende was, indien zij geen akten van de burgerlijke stand konden overleggen. De getuigen moesten die gegevens bevestigen, die anders via een geboorteakte bewezen werden.
Vijftien jaar later drukte de gouverneur de districtsmeesters nogmaals op het hart de mindere klasse zoveel mogelijk tegemoet te komen 'tot bevordering van het huisselijk leven en van de zedelijkheid onder die klasse der bevolking' en aan dagloners geen kosten in rekening te brengen voor de benodigde documenten.[xix]  
Vanaf 1880 mocht in verband met de afstanden in de buitendistricten ook kosteloos worden getrouwd in de scholen van de Zusters van Liefdadigheid, in plaats van de districtsmeesterswoning. Voor het 4e district werd hiervoor de dinsdag aangewezen, het tijdstip werd overgelaten aan de districtsmeester. Het ging puur om het voltrekken van het wettelijk huwelijk en kerkelijke plechtigheden of inmenging van geestelijken was daarbij niet toegestaan.[xx]  


-------------------------------------------------  

NOTEN
[i]  R.H. Nooijen O.P.: De slavenparochie
     van Curaçao rond 1750, pag.  
[ii] R.A. Römer: Een volk op weg, pag.  
[iii]    A.J.M. Kunst: Recht, Commercie en Kolonialisme in West-Indië, pag. 259  
[iv] J.Th. de Smidt, T. Van der Lee en J.A. Schiltkamp: West Indisch Plakkaatboek, pag. 435  
[v]  La Union, 8 juni 1944  
[vi] La Union, 15 juni 1944  
[vii] R.A. Römer: Een volk op weg, pag. 26  
[viii] L. Dalhuisen e.a.: Geschiedenis van de Antillen, pag. 59  
[ix] A.J.M. Kunst: Recht, Commercie en Kolonialisme in West-Indië, pag. 259  
[x]    Kol. Archief Districtsbeheer Inv. 58  
[xi]   N. Van Meeteren: Volkskunde van
        Curaçao, pag. 122  
[xii]    Kol. Archief Districtsbeheer Inv. 147  
[xiii]   Kol. Archief Districtsbeheer Inv. 148  
[xiv]   Kol. Archief Districtsbeheer Inv. 131  
[xv]    Kol. Archief Districtsbeheer Inv. 125  
[xvi]   Kol. Archief Districtsbeheer Inv. 58  
[xvii]  Kol. Archief Districtsbeheer Inv. 6  
[xviii] Kol.Archief Districtsbeheer Inv. 131  
[xix]   Kol. Archief Districtsbeheer Inv. 64  
[xx]    Kol. Archief Districtsbeheer Inv. 65