panorama

Hende di koló in de notariële aktes


Dit artikel is eerder in druk verschenen in De Archiefvriend



Dat zwarte (1) voorouders, tenzij als slaven of als vrijgemaakten niet in de archieven te traceren zouden zijn is al sinds de populaire televisie serie "Roots" naar het rijk der fabelen verwezen. Het probleem bij een dergelijk onderzoek is niet, dat er geen papieren sporen over zwarte voorouders aanwezig zouden zijn, het probleem is in grotere mate de tegenwoordige toestand van het papier, waarop alles netjes werd bijgehouden en diverse andere redenen, waarvan ik hier een paar ter sprake zal brengen.

De onderzoeker naar zwarte of blanke Curaçaose families is voor een gedeelte van de negentiende eeuw en zeker voor eerdere periodes aangewezen op een vervangend medium, want deze archieven zijn grotendeels in het Nationaal Archief in Den Haag ondergebracht. De periode vóór 1828 (Oud Archief Curaçao - OAC) is in het Curaçaose Archivo Nashonal op microfiches en de periode ná 1828 tot 1845 (Nieuw Archief Curaçao - NAC) is op films ter inzage. Het archief van de West Indische Compagnie, dus de vroegste schriftstukken vanaf 1634 en het begin van de Nederlandse kolonisatie is alleen maar in Den Haag in te zien.

In zijn artikel Van Slaaf tot Plantagehouder heeft M.A. Visman onder andere aangetoond, dat bepaalde familienamen van vrije zwarte inwoners uit de achttiende eeuw nog steeds op Curaçao voorkomen en ook dat oude buurtnamen kunnen verwijzen naar een vroegere zwarte eigenaar of eigenares. Toen Visman zijn artikel schreef, was de bronnenpublicatie van de manumissies [van der Lee: 1998] nog niet beschikbaar. Als we deze gegevens naast de vondsten van Visman leggen of zelfs proberen verdere conclusies uit een combinatie van gegevens te trekken, komen we bedrogen uit: de manumissie van de neger Francisco (p. 47) bij voorbeeld, die zichzelf, zijn vrouw en zijn kinderen van de weduwe Goedvrind vrijkocht, is niet terug te vinden bij van der Lee. Door het naar verhouding grote aantal manumissies en een voorkeur voor bepaalde katholieke doopnamen, zijn personen moeizaam te identificeren en familiebanden moeilijk te achterhalen. Omdat er volgens Klooster [1994, p. 288] in het jaar 1789 op het eiland al meer vrije kleurlingen (3.714) dan blanken (3.564) leefden, blijft het een uitdaging de geschiedenis van deze families te onderzoeken en correct weer te geven.

Eigenlijk zou men verwachten, dat het onderzoek naar Curaçaose voorouders minder problematisch verloopt dan onderzoek elders in de wereld - emigranten na de komst van de Shell nu even buiten beschouwing gelaten. In het voordeel van de plaatselijke onderzoeker zijn namelijk twee feiten: een beperkt aantal inwoners - in en vóór 1863 nooit meer dan ca. 20.000 mensen - en bovendien, vergeleken met andere plaatsen met een slavernij verleden, werden er op Curaçao naar verhouding veel meer slaven vrijgemaakt. En deze vrije mensen stapten als dat nodig was naar de notaris om hun zaken te regelen.

Velen zullen er moeite mee hebben, als ze in de oude aktes begrippen als "mijn neger" of "mijn slaaf" tegen komen, desondanks is het voor de voortgang van het onderzoek vaak belangrijk soortgelijke aanwijzingen nauwkeurig te bekijken. In een volgende fase kunnen historische begrippen zoals "vrij neger", "vrij mulat" of "vrije sambo" een hulpmiddel zijn als het erom gaat de familierelaties van een zekere Maria Magdalena in kaart te brengen. Een ding staat vast, de "vrij mulattin" Maria Magdalena was niet dezelfde persoon als de "vrij negerin" Maria Magdalena. Uiteraard zijn vergissingen of schrijffouten ook in officiële aktes niet uitgesloten.
Zelfs namen van blanke burgers, of van burgers die in staat waren een akte vóór ondertekening door te lezen, zien we vaak op heel veel verschillende manieren gespeld. Krafft raadplegend, worden we bij afwijkende spellingen van deze familienamen vaak weer op het goede spoor gezet, en hoewel Krafft een geweldige prestatie heeft geleverd, heeft ook hij fouten gemaakt. Tegenwoordig is een groeiend aantal bezoekers van het archief ermee bezig de stambomen van de zwarte inwoners van Curaçao te onderzoeken, zodat hopelijk binnen niet al te lange tijd naast het boek van Krafft voor het protestantse gedeelte en Emmanuel voor het joodse gedeelte van de bevolking ook de gepubliceerde genealogieën van de zwarte voorouders van Curaçao raadpleegbaar zullen zijn.

Voor de genealogische onderzoeker kan het verwarrend zijn een zekere Johanna de la Crus, vrije sambo door de jaren te volgen als zij een keer Crus, dan weer Cruz, Croes of Crux genoemd werd en men raakt het spoor helemaal bijster als Johanna ook nog eens van voornaam wisselde en plotseling als Juana opduikt. Nog moeilijker kan het zijn, als we met patroniemen te maken hebben: de dochter van een zekere Bastiaan kan voorkomen als Maria Bastiaan, maar ook als Maria Magdalena Bastiaanse, terwijl ze in een andere samenhang als Maria Magdalena, dochter van Martha genoemd werd, en is zij dan misschien dezelfde die samen met haar echtgenoot als Maria, huisvrouw van Goze Bentura te boek stond?

Tijdens het korte uitstapje in het papieren geheugen van het einde van de achttiende eeuw en de notariële aktes van ca. 1783 - 1795 heb ik tot nu toe de gegevens uit 675 aktes genoteerd: hiervan waren 94 aktes voor vrije zwarte inwoners opgemaakt en voor dezelfde periode maakte ik aantekeningen uit 101 aktes voor joodse inwoners. Omdat ik bijna uitsluitend testamenten, boedels, inventarissen en aktes van huwelijks-voorwaarden bijhoud, zitten transportaktes van grond, huizen, slaven of schepen helemaal niet of sporadisch in mijn bestand. Ook van de zogenaamde insinuaties, d.w.z. civiele rechtszaken tussen burgers onderling heb ik slechts af en toe aantekeningen gemaakt. Voor de genoemde periode zijn dus veel meer aktes raadpleegbaar.

Vondsten familie Senior

Het begin van de boedelinventaris (2) van de stamvader Nicolaas (Claas) Senior (†1791) van het bekende katholieke geslacht uit Otrobanda, is niet te ontcijferen en men moet al iets van deze familie afweten, wil men het document kunnen plaatsen. De gezinnen van zoon Bartholomeus Sr. (3) en kleinzoon Bartholomeus Jr. komen uitgebreid aan de orde in de kroniek van hun beiden [Nooyen: 1974]. B. Antoin citeerde dikwijls uit deze bron voor zijn artikelen in het Papiamento in de krant Extra van Bonaire. Een gelukkige toeval wil het, dat de notaris op deze boedellijst van sommige kinderen van Nicolaas Senior de namen vermelde. De zonen Joseph, Jacob (4), Bartholomeus en de dochters Maria Magdalena, getrouwd met Matthias de Vijlder, Martina, weduwe van Johannes Robles (5) en een niet bij roepnaam genoemde dochter Senior getrouwd met Daniel Campo komen in de inventaris als ontvangers van legaten voor.

Nicolaas Senior was al vanaf 1763 eigenaar van een huis met drie vertrekken, gelegen aan de zuidzijde van de Breedestraat in Otrobanda, waar hij kennelijk tot zijn dood in de nabijheid van de katholieke kerk Sint Anna woonde. Drie vertrekken kan vertaald worden in drie woningen, want het huis had twee verdiepingen, een vliering, voor- en achtergalerij, kombuis (keuken) en bovendien nog een aparte woonruimte op de achterplaats. Nicolaas had in zijn testament over zes van zijn slaven beschikt, zodat in de boedelbeschrijving o.a. ook opgenomen was, dat zijn kleindochter Cathalina Robles de negerin Rosa zou erven.

Toen pastoor Nooyen [1974] het memorieboekje van vader en zoon Bartholomeus Senior bewerkte en publiceerde, waren de manumissies nog niet in druk verschenen [van der Lee: 1998]. Daarin is eenvoudig op te zoeken, dat de mulat Klaas Senjor in februari 1742 door David Barugh Louzada vrijgemaakt werd [van der Lee: 1998, p. 31]. Het bedrag van 530 peso was betaald door de vrije mulat Bartholomeus Paula. Op de website "Vrij van Slavernij" zijn de namen van vrijmakers en vrijgemaakte slaven sneller te combineren dan bladerend en zoekend in het gedrukte boek: het blijkt dat de vrije mulat Nicolaas of Claas Senior op gezette tijden voor de vrijlating van slaven betaalde. Heel sprekend zijn wel de twee vroegste vermeldingen, namelijk amper een half jaar nadat hij zelf zijn vrijheid had verkregen, betaalde Nicolaas Senior voor de vrijlating van de sambose jongen Bartholomeus Paulo, zoon van de negerin Thiena 50 peso en in 1744 voor de negerin Tiena zelf 400 peso. Zowel de jongen Bartholomeus Paulo alsook de negerin Tiena werden vrijgekocht van Jacob van David Senior. Het lijkt zeer waarschijnlijk, dat Nicolaas Senior met deze manumissies zijn eigen zoontje, de latere koster Barholomeus Senior Sr., en twee jaar later ook de moeder van dit kind, de negerin Tiena (in de kroniek voorkomend als Anna Christina) vrijkocht. In 1751 betaalde Claas Senior opnieuw voor de vrijmaking van een groep slaven: wederom sambozen (6) met de namen Johanna, Dominga en Juan Claasz, kennelijk allen kinderen van Claas en de vrij negerin Catharina Francisca, die volgens de aanvraag voor de vrijlating voordien het eigendom van een joodse Senior was (7), net als eerder Bartholomeus en zijn moeder Thiena. Als we de namen van deze drie kinderen vergelijken met de gegevens uit het boek van Nooyen [1974], dan lijkt het zeer waarschijnlijk, dat Claas Senior wederom voor de manumissies of van zijn eigen kinderen of van gezinsleden betaalde.

Nicolaas Senior bepaalde in zijn testament (niet gevonden) dat Hendrik Ras en Bartholomeus Senior als executeurs van zijn uiterste wil zouden optreden. Dat Hendrik Ras een schoonzoon van hem was, komt uit de inhoud van de inventaris niet duidelijk naar voren en ook de vrouw van Ras werd niet bij naam genoemd. Dat Hendrik Ras de man was van Seniors dochter Johanna wordt wel duidelijk uit hun gemeenschappelijk testament (OAC 992/219/10.12.1794), waarbij zij elkaar wederzijds als erven inzetten en waaruit blijkt, dat zowel Hendrik Ras als Johanna Senior goed konden schrijven.

Vijftig jaar na zijn vrijmaking bezat Nicolaas Senior een huis en slaven. In vergelijking met andere boedels uit dezelfde periode toonde de inrichting van het huis een zekere welstand - zelfs blanke bewoners moesten het toen doen zonder damasten tafellakens of damasten servetten, die in huize Senior wel aanwezig waren. In de zijkamer van de benedenverdieping stonden een mahoniehouten ledikant, een mahoniehouten klerenkast en een lessenaar, die eveneens van dit duurzame hout vervaardigd was. In die tijd was een ledikant een teken van luxe, want in de huishoudens werden vaker rustbanken of veldbedden aangetroffen, terwijl het grootste gedeelte van de bevolking in hangmatten of op vloermatten sliep. Gebruiksvoorwerpen zoals tafels, provisiekasten of pottenbanken waren dikwijls van vurenhouten planken gemaakt en alleen de beter gesitueerden in de samenleving beschikten over mahoniehouten meubels. In een aparte ruimte op het erf van de overledene werd bovendien een hoekbuffet aangetroffen. Dit type kast kwam in de geraadpleegde plaatselijke inventarissen maar bij uitzondering voor.

Mijn onderzoek naar het materiële erfgoed in Curaçao in de negentiende eeuw geeft in enkele gevallen ook uitsluitsel over het geloof van de betroffen personen. Toen ik de inventaris van de boedel van Nicolaas Senior zag, verwachtte ik daarom aanwijzingen over de katholieke achtergrond van het gezin. En inderdaad waren in huize Senior een ebbenhouten kruis met zilveren versiering en een rozenkrans met een zilveren kruis aanwezig. De zoon en de kleinzoon van Nicolaas Senior waren beiden kosters van de katholieke kerk Sint Anna in de Breedestraat in Otrobanda. Zou het kunnen, dat ook grootvader Nicolaas een functie in de kerk vervulde? Waarvoor gebruikte hij anders de zwarte hoed met gouden galon? Daarnaast bezat hij ook nog een zelfde hoed maar dan met een zilveren galon. Of hoorden die hoeden bij het uniform van de burgerwacht net als de degen met zilvergevest en zilveren gesp, die ook op de inventarislijst voorkomt. Ergens in de literatuur wordt er gewag van gemaakt, dat Nicolaas Senior lid van de burgerwacht was. De kledingstukken van de overledene werden in de inventaris zorgvuldig beschreven, maar jammer genoeg zijn de details in de akte niet meer te lezen. Zoals gebruikelijk in die tijd werden alle kleren nagelaten als erfgoed, in dit geval aan twee van de zoons. Vermeldenswaardig zijn zeker ook de twee grote kleermakerstafels op het erf - Nooyen spreekt ervan dat zoon en kleinzoon Bartholomeus Senior als kosters ook verstelwerk en naaiwerk voor de kerk verrichtten. In het woonhuis van de patriarch van de Senior familie waren bovendien een hakblok, een weegschaal met koperen gewichten en een toonbank aanwezig. Deze stille getuigen laten ons gissen naar de bedrijvigheid van de familie om aan de kost te komen.

Ik heb met opzet deze boedelbeschrijving gekozen, omdat ik hiermee duidelijk kan maken, dat, hoewel over de familie Senior al uitvoerig gepubliceerd is, nog het een of ander onbekende feit uit de notariële archieven te voorschijn kan komen.

Noten:
(1) in aanleuning aan de gangbare manier in Nederland om "hende di koló" als "zwart" aan te geven. In het Engelse/Amerikaanse taalgebruik: "African Caribbean"
(2) OAC 986/19/juli 1791
(3) dat schoonvader Hendrik Hamer in 1758 weduwnaar van Jacomina Wegters was, en dat zij in 1745 al weduwe van ene van Geel was, wist Nooyen [1974, p. 14] niet, maar is nu duidelijk, zie van der Lee [1998, p.45, p. 106]
(4) niet genoemd bij Nooyen
(5) niet genoemd bij Nooyen
(6) in dit geval kinderen uit de relatie van een negerin en een mulat
(7) van der Lee [1998]: p. 41, in 1743 werd de negerin Catharina Anthonia voor 300 peso gemanumitteerd

Literatuur:
Emmanuel, Isaac S. en Suzanne A., 1970: History of the Jews of the Netherlands Antilles, Cincinnati; Klooster, Wim,1994: Subordinate but proud: Curaçao's free Blacks and Mulattos in the eighteenth century p. 283 ff in Nieuwe West Indische Gids 68, no. 3 en 4, pag. 283 ff;
Krafft, Dr. Ds. A.J.C., 1951: Historie en oude families van de Nederlandse Antillen, Den Haag;
Lee, T. Van der, 1998: Curaçaose Vrijbrieven 1722-1863, Den Haag;
Nooyen, R.H., 1974: Tot Memorie, Curaçao;
Visman, M.A. Van Slaaf tot Plantagehouder in Nieuwe West Indische Gids 55, p. 39-51;