panorama

Kapitein Juhl of One Happy Island.

 

 

Dit artikel is eerder in druk verschenen in De Archiefvriend

Vanwege de opstand van de slaven in 1791 op Frans St. Dominique, het tegenwoordige Haïti en de daarop volgende strijd tegen het leger van Napoleon, probeerden veel inwoners dat land te verlaten. Vaak met het doel zich elders in het Caraïbisch gebied te vestigen. Zij waren echter niet overal even welkom.
Op Curaçao vreesde men dat de hoeveelheid levensmiddelen niet voldoende zou zijn met zoveel nieuwe vreemdelingen. (1)
Om te beginnen moesten alle Franse vluchtelingen zich laten registreren bij de fiscaal. Schippers werd het verder verboden nog passagiers of vluchtelingen van St. Dominique aan te brengen, behalve in geval van overmacht. Die overmacht kon bijvoorbeeld een schip zijn, dat “heel toevallig”, net in de buurt van Curaçao, lek raakte of op de vlucht voor een “kaper” de Annabaai in voer. Overmacht was ook als de kapitein in het buitenland gedwongen was Franse passagiers al of niet met hun slaven aan boord te nemen. Voor fiscaal van Teylingen was het achteraf moeilijk te bewijzen dat er geen sprake van overmacht was geweest. Ook als de kapitein langer dan drie jaar van huis was en niets kon weten van ondertussen afgekondigde publicaties ging hij vrijuit. De kapitein die zonder geldige smoes met Franse passagiers de haven binnenvoer kreeg een boete van 300 peso. Een slimme kapitein verrekende die boete gewoon in de passageprijzen naar Curaçao en leed zo geen enkele schade. Wel bezorgde deze praktijk de fiscaal en deurwaarder veel extra werk. Zij moesten deze schippers officieel dagvaarden en veroordeeld zien te krijgen.
Op deze wijze kwamen er toch nog heel wat Fransen naar Curaçao.

In mei 1792 werd een lijst gepubliceerd met de namen van de havens van St. Dominique die nog in handen van blanken waren. Curaçaose schippers werden gewaarschuwd geen andere havens aan te doen. (2)
Op 27 september 1792 werd schipper Martin Wijne gedagvaard. Hij had met zijn bark “De Eendragt”, eigendom van de gebroeders Pinedo, vanuit St. Domingo vreemde (Franse) passagiers, slaven en mulatten naar Curaçao vervoerd. De fiscaal eiste een boete van 300 peso. (3)
Vanaf 1 februari 1793, toen Frankrijk de oorlog verklaarde aan de Nederlanden, werden alle Fransen officieel als vijanden aangemerkt en mochten er absoluut geen Fransen meer naar Curaçao vervoerd worden. Dat gebeurde natuurlijk toch en zelfs de boete kon best meevallen. Jan Martin, schipper van de Philadelphia, hoefde op 16 mei 1793 maar 100 peso te betalen voor een Franse passagier uit St. Domingo. (4)
Commercie ging op Curaçao altijd voor politiek.

Frederic Tapoul was een van de velen die St. Dominique in 1793 verlieten. Hij vertrok naar het Deense eiland St. Thomas. Zijn vrouw en twee kinderen liet hij voorlopig achter in Jacomel (tegenwoordig in Haïti), omdat er geen goede gelegenheid was hen mee te nemen en bovendien wilde hij hun bezittingen niet onbeheerd achterlaten.
St. Thomas beviel hem wel. Hij vestigde zich daar en nam de Deense nationaliteit aan.
Hij schreef zijn vrouw om ook naar St. Thomas te komen. Zij liet hem weten, dat zij niet rechtstreeks naar St. Thomas kon varen, maar wel kans zag om naar Curaçao te gaan.
Frederic reisde daarop naar Curaçao om vrouw en kinderen op te vangen en daarna als gezin naar St. Thomas terug te keren. Eenmaal op Curaçao hoorde hij dat de golet “Anna”, waarmee zijn vrouw reisde, op 9 juli 1794 op Aruba was gearriveerd. Daar waren alle Franse passagiers als krijgsgevangenen aangehouden in afwachting van hun overtocht naar Curaçao. Alle koffers en kisten waren verzegeld geworden.
Commandeur Specht van Aruba vond de “Anna”, onder schipper Jacob Lopes, namelijk nogal verdacht. De zeebrief en de monsterrol zagen er vervalst uit. Op 28 juli ontving fiscaal van Teylingen de missive van Specht, vergezeld van de mogelijk vervalste scheepspapieren. Om de “Anna” en de krijgsgevangenen naar Curaçao te halen, stuurde de fiscaal een golet onder kapitein Jurgen Juhl met een zeebrief naar Aruba.

Op Curaçao kwam enige dagen daarna James Jackson aan met zijn golet “Henrietta”. Hij had onderweg van St. Eustatius naar Curaçao ook Aruba aangedaan. Frederic kreeg van Jackson nogal onthutsende berichten te horen.
Schipper Juhl zou de gevangenen zeer slecht behandelen. Hij was meestal dronken en “klopte” de gevangenen. En om het brute gedrag van Juhl nog beter te illustreren, vertelde Jackson, dat hij gezien had, hoe mevrouw Tapoul op een morgen een potje bouillon of koffie op het vuur zette en Juhl het kopje wegnam en overboord gooide. Zo te zien verbleven de gevangenen op het schip van Juhl.
In brieven die Frederic daarna van zijn vrouw ontving, schreef zij, dat Juhl al verschillende keren met het schip vertrokken was, maar telkens naar Aruba terugkeerde. Andere schepen die tegelijk van Aruba vertrokken, waren al gewoon op Curaçao aangekomen. Het leek wel of Juhl op die manier wat extra dagen wilde maken voor zijn declaratie bij de fiscaal.
Frederic, diep ongerust over het lot van vrouw en kinderen, vertelde de gouverneur in een rekwest (5), dat James Jackson om de een of andere reden geen verklaring op papier wilde afgeven, over wat hij gezien had. Frederic stelde daarom voor om Jackson in de raad te ontbieden en over het gedrag van Juhl te laten vertellen.
En omdat door dit alles “de naare gesteldheid en het lijden der arme gevangenen op deeze wijze vergroot word en ten minste langer duuren zal” vroeg Frederic ten einde raad toestemming om met het eerste beste schip naar Aruba te mogen gaan om zijn lieve vrouw en kinderen op te halen. Zo nodig wilde hij zelf wel een schip huren.
Mocht de gouverneur hier niet mee kunnen instemmen, dan stelde Frederic voor om in elk geval iemand anders de gevangenen op te laten halen. Of Juhl te gaan verbieden om de gevangenen nog langer te “maltraiteeren” en hem opdracht te geven meteen naar Curaçao te komen.
Nog op dezelfde dag dat het rekwest ontvangen was, 16 september, werd fiscaal Van Teylingen door de Raad gekwalificeerd om zijn vaartuig “Zeepoes” op expeditie (dienstreis) naar Aruba te sturen “ten einde suppliants huwvrouw en kinderen beneevens haare koffers en kleedren alhier op te brengen”. Wel zou Frederic daarna de rekening van de fiscaal moeten voldoen.
Bij aankomst op Curaçao, op 19 september, werden de blanke gevangenen opgesloten in de nieuwe gevangenis van het Fort en de niet-blanken kregen onderdak in het Fiscalaat. Bij de niet-blanken was een zogende mulattin met een babietje, dat er erg slecht aan toe was.
Madame Tapoul werd deze nieuwe lijdensweg bespaard. Zij mocht met haar twee kinderen meteen bij haar Frederic aan wal gaan.
Het schip van Juhl, dat ook meegekomen was werd met zijn lading in beslag genomen en Juhl werd buiten acces opgesloten in het Fort.
De verzegelde bagage en een aantal zakken koffie en balen katoen werden in een pakhuis opgeslagen. Na visitatie kregen de passagiers hun persoonlijke bezittingen terug.
De gearriveerde mulattinnen en vrije gekleurde lieden kregen de aanzegging om Curaçao per de eerste gelegenheid te verlaten.

Voor kapitein Juhl had deze geschiedenis nog een vervelend staartje.
Pas op 9 oktober werd zijn zaak in de Raad behandeld (6). Advocaat Römer was op 25 september benoemd tot fiscaal in deze kwestie. Juhl werd beschuldigd van “brutaliteiten aan de passagiers van de Golet Anna gepleegt en wat verder tot zijnen laste zoude worden bijgebragt”.
Nu bleek er aan boord van de “Anna” nog een zekere Francois de Chaumont te zijn geweest. Deze had na aankomst op Curaçao ruzie gemaakt met mevrouw Tapoul over tafelzilver dat uit zijn bagage was verdwenen. Deze Francois had verklaringen afgelegd die niet overeenkwamen met die van mevrouw Tapoul. Kapitein James Jackson was niet als getuige verhoord. Misschien was die al weer uitgevaren. Voor fiscaal Römer redenen genoeg om de Raad voor te stellen Juhl uit de gevangenis te ontslaan. De beschuldigingen aan zijn adres waren ongefundeerd. De eenentwintig dagen eenzame opsluiting moesten maar beschouwd worden als straf voor zijn veelvuldige dronkenschap. En omdat ook de fiscaal vond dat Juhl nu wel genoeg geboet had voor zijn wangedrag, ging de raad akkoord met deze "politique” oplossing. Schipper Juhl werd uit het Trompettengat naar boven gehaald en over het genomen besluit ingelicht. Hij kreeg daarbij de goede raad zich in het vervolg “omsigtiger te gedraagen”.
De opsluiting van Juhl gedurende eenentwintig dagen kostte het gouvernement ook nog 21 x 3 reaal = 63 reaal = Ps. 7.7.-.

Frederic Tapoul vertrok eind november of begin december met zijn gezin naar St. Thomas. Voor hem was Aruba echt geen “One Happy Island” om nog eens te bezoeken. Hij had voor de terugreis naar St. Thomas ook nog een nieuwe loods moeten aanemen. Zijn oorspronkelijke loods werd op 28 november verdronken aangetroffen bij de klip van Isaac Gouverneur (7).
En zij leefden nog lang en gelukkig op het Deense St. Thomas?

Noten:
(1) Publicatie 26/27 januari 1792.
(2) Publicatie 15/16 mei 1792.
(3) OAC 152 nr. 10.
(4) OAC 153 nr. 4.
(5) OAC 136, nr.14.
(6) OAC 105, nr. 7.
(7) OAC 121.1 in verslag fiscaal en schout.