panorama

De armoede van Brión

Door John G. Jonkhout

Dit artikel verscheen eerder in druk in De Archiefvriend van maart 2004

In zijn boek (1) over onze zeeheld vertelt Hartog ons het een en ander over Brión’s financiën, zoals deze leden onder het voorschieten van bedragen ten behoeve van de oorlogsinspanning en zijn vermogenspositie, als gevolg daarvan. Een afschrift van het testament van Brión is achter in Hartog’s boek opgenomen (blz. 177). Hij laat, behoudens enkele kleine legaten, alles na aan zijn broer en zijn zusters, om gelijk te delen: “alle zijn natelatene goederen, zo roerende als onroerende, Actiën, credieten en gerechtigheden, niets uitgezonderd, zo hier als elders (enz.)”. Korte tijd later was de held dood, gesloopt door een ons onbekende ziekte. Zijn executeurs zouden zijn: zijn zwager Joseph Foulke, verder de zakenman William Smith, zijn broer Theodorus Brión en B.A. Cancrijn, die later door C. Parker is vervangen. Naar aanleiding van het aangehaalde zinsdeel uit het testament merkt Hartog op: “In werkelijkheid was er niets.” Hij vindt daarvoor steun in eigentijdse bronnen (blz. 150).

Mw. Monsanto heeft ons nader daarover ingelicht door de lijst van Brión’s goederen, die na zijn dood geveild zijn, bekend te maken. Dat ziet er schamel uit, ook al zou, zoals mw. Monsanto zegt, de opbrengst voldoende geweest zijn om een huis te kopen. (Archiefvriend, juni 2003). Op zichzelf hoeft dit niet te betekenen dat Brión geen andere bezittingen had; er zijn gewoon een aantal roerende goederen geveild; andere goederen waren misschien eerder uit de hand verkocht. Van zijn onroerende goederen weten wij niets, en die heeft hij vast wel geërfd van zijn vader. Misschien heeft hij deze op een eerder tijdstip te gelde gemaakt. Dat zou nagegaan kunnen worden door alle akten na te lopen vanaf het overlijden van zijn vader.
Zijn vader was geen arme drommel. Helaas is het niet mogelijk een goed beeld te krijgen van diens vermogen, omdat de inventaris van zijn roerende en onroerende bezittingen, opgemaakt na zijn dood, niet voldoende goed leesbaar is (2). Tussen de vlekken door ziet men wel het een en ander aan luxe schemeren, zoals gouden voorwerpen – afgezien van enkele bebouwde percelen en aandelen in werven en opslagplaatsen.

2022 Luis Brion

Luís Brión was een idealist, een goed zeeman en een zakenman. Dat moet hij geweest zijn, want er is veel geld omgegaan in de bevrijding van Zuid-Amerika; Hartog berekent dat hij een miljoen heeft bijgedragen, een berekening gemaakt aan de hand van historische gegevens (blz. 166).

Men kan zich afvragen waar Brión zijn startkapitaal vandaan had. Hij moet het een en ander geërfd hebben; uit de uitvoerige inventaris van zijn vaders boedel, welke inventaris zoals gezegd niet goed leesbaar is, kan niet worden afgeleid hoe groot het vermogen was. Die onbekende hoeveelheid heeft hij ook moeten delen met zijn broer en zusters. We moeten, als het verhaal van Hartog klopt, dan ook de conclusie trekken, dat de held in elk geval verder is gegaan met zaken doen, of althans een behoorlijke inkomstenbron heeft aangeboord.
Brión was niet alleen een idealist, die heilig geloofde in de zaak van de revolutie. Hij was ook, naar we mogen aannemen, een hartstochtelijk militair, gezien de voorvallen die Hartog aanhaalt in de periode dat hij in Nederland was en na zijn terugkeer op Curaçao. Dit is een gevaarlijke combinatie, maar niet een die hem tot een verkwister maakt. Een peso kan maar één keer worden uitgegeven. Brión heeft zeker zaken gedaan, hij kon immers tijdens de opstand kredieten krijgen, en hij is op dat gebied heel ver gegaan, want hij moest regelmatig de revolutionaire leiding er op wijzen dat kredieten gehonoreerd moeten worden. Dat moet logischerwijze ook omdat de kredietverleners weliswaar belust zijn op de als gebruikelijk grote oorlogswinsten, maar ook aan de voortzetting van hun bedrijf moeten denken.
Dit laatste gold ook voor Brión.

Er is een stuk (3), waaruit blijkt dat hij, op papier althans, niet onbemiddeld is gestorven. Op 1 februari 1836 kwamen er een aantal heren bij elkaar ten kantore van de koloniaal secretaris in diens kwaliteit als notaris, om een overeenkomst vast te leggen.
Aan de ene kant waren dat Th. Jutting, A. de Veer Jr. en G.I. Hoyer, gemachtigden van Joseph Foulke. Aan de andere kant was dat G.W. Hellmund.
Foulke was nog steeds executeur testamentair (uitvoerder van de laatste wilsbeschikking) van Brión; Hellmund was hetzelfde voor G.F. Lenz, die overleden was maar in leven eveneens executeur testamentair geweest van Brión, die in zijn laatste wil had bepaald dat die functionarissen in hun plaats anderen konden benoemen – een heel gebruikelijke regel.

Hellmund sprak het volgende met die andere heren af. Hij zou een pakket obligaties, dat Lenz onder zich had gehad, maar dat toebehoord had aan Brión, aan hen overdragen. Ze zouden dan allemaal samen proberen, om door tussenkomst van een erkend handelshuis op het vasteland achter de waarde toentertijd van die papieren te komen. Op basis van dat gegeven zouden ze dan het aandeel van Lenz als executeur testamentair aan Hellmund overhandigen. Een keurige regeling. Voor degenen die op dit terrein niet thuis zijn zij opgemerkt dat het heel gewoon is dat een executeur testamentair een vergoeding krijgt voor bewezen diensten.

Maar nu komt het: in de overeenkomst is een nauwkeurige lijst opgenomen van de papieren waar het om ging. Het zijn vele tientallen schuldbekentenissen in allerlei bedragen, van het land in oprichting, dat toen Gran Colombia heette maar onder andere ook Venezuela omvatte - Bolívars droom immers was één grote, Zuid-Amerikaanse republiek - aan Brion. Het totaalbedrag van deze waardepapieren beloopt $ 259.500.=, zonder meer een gigantische som. Ik haal dit stuk aan om te bewijzen dat Brión zijn vermogen niet zomaar in de Gran-Colombiaanse staatskas heeft gestort en er waarschijnlijk niet van uit is gegaan dat hij niets van het uitgeleende geld terug zou zien. Hij heeft, bij het voorfinancieren van de oorlogsuitgaven niet kunnen vermoeden dat hem maar een betrekkelijk kort leven beschoren zou zijn. Het is ondenkbaar dat hij in de weken voor zijn overlijden – uit Hartog’s relaas blijkt dat hij goed bij kennis was (blz. 148 e.v.) – niets hierover zou hebben meegedeeld aan zijn broer en zijn zwager, die immers ook moesten instemmen met hun benoeming tot executeur-testamentair. Misschien heeft hij instructies gegeven, of in elk geval inlichtingen over de vorderingen; het zal niet zijn omdat ze juist op dat moment betaalbaar waren. Mogelijk heeft Brión ze ergens op het continent achtergelaten, eventueel met andere roerende en/of onroerende goederen. En dat hij geen tijd heeft gehad om er achterheen te gaan, omdat ze op een voor hem onbereikbare plek waren. In elk geval hebben zijn nabestaanden gedacht dat er nog iets te halen viel. Of dat in de praktijk ook wat heeft opgeleverd, is een vraag die ik niet van hieruit kan beantwoorden; ik laat de zoektocht naar het antwoord graag over aan een volhardende, plaatselijke onderzoeker. Die zal niet alleen er achter moeten zien te komen, wat er van de waardepapieren terecht is gekomen – bijvoorbeeld door na te gaan, of er in Venezuela en Colombia is bijgehouden welke uitbetalingen op uitstaande obligaties zijn gedaan - maar ook waar ze vandaan kwamen, en of dat alles was wat er was, gezien de schatting van Hartog over de bijdrage van onze zeeheld.

Noten

(1) Hartog, J., Luis Brión, de admiraal-financier, Aruba, 1968
(2) Nationaal Archief Nederland, Oud Archief Curaçao vóór 1828, notariële protocollen, inv. nr. 1001, akte 114.
(3) Nationaal Archief Nederland, Oud Archief Curaçao 1828-1845, notariële protocollen, inv. nr. 770, akte 28.